Langetermijnveranderingen in geo-ecohydrologie van valleigebieden

06-11-2018

De doelstelling van WP4 is het maken van lange-termijn reconstructies van de geo-ecohydrologische veranderingen binnen valleigebieden. Hiervoor is een zogenaamde multi-proxy analyse nodig, waarbij de geomorfologische, ecologische en hydrologische aspecten geïntegreerd worden.


Het eerste aspect van deze multi-proxy analyse is de reconstructie van de geomorfologische veranderingen aan de hand van boringen langsheen transecten door de vallei. De sedimentologische beschrijvingen van de boringen, in combinatie met C14-dateringen, geven ons een idee van de verschillende afzettingen gedurende het Holoceen. Geomorfologische reconstructies zijn momenteel beschikbaar voor de Dijle, Mombeek, Zwarte Beek en Grote Nete (Figuur 1).

Uit alle boringen bleek een gelijkaarde opbouw van de vallei (Figuur 1): Onderaan, op een diepte van 5 à 6 m, werden afzettingen van de Laat-Glaciale periode teruggevonden (+- 15 000 tot 12 000 jaren geleden). Daarboven ligt een veen pakket van 1 tot 3 m dik. Dit veen pakket werd opgebouwd in een sterk begroeide moerasvlakte. Helemaal bovenaan liggen overstromingssedimenten (tot 3 m dik). Door sedimentatie van dit siltrijk materiaal verdween de moerasomgeving en stopte de veengroei op vele plaatsen.

Figuur 1. Boortransect in de vallei van de Grote Nete nabij Winkelom (Geel)

Het tweede aspect is het ecologische aspect, dat in dit geval bestaat uit het reconstrueren van de vroegere vegetatie aan de hand van plantenresten die bewaard zijn gebleven in de bodem. Hiervoor gebruiken we enerzijds macrobotanische resten, zoals zaden, naalden, bladeren en hout. Deze plantenresten zijn vanwege hun grootte en gewicht niet in staat om ver door de omgeving verspreid te geraken. Ze geven ons daarom informatie over de lokale vegetatie binnen de overstromingsvlakten. Anderzijds worden ook pollen en sporen van planten onderzocht, die aanzienlijk kleiner en lichter zijn dan de macrobotanische resten en gemakkelijk enkele kilometers verspreid kunnen geraken. Deze microbotanische resten vertellen ons daarom meer over de vegetatie op een regionale schaal. Door de macro- en microbotanische proxies te combineren krijgen we een zo volledig mogelijk beeld van de vroegere vegetatie. Voor de Mombeek waren reeds uitgebreide macro- en microbotanische analyses voorhanden, uitgevoerd door P. Diriken en F. Heyvaert. Voor de Dijle werd al pollenonderzoek uitgevoerd door N. Broothaerts. Voor de Zwarte Beek en Grote Nete worden er op dit moment zowel macro- als microbotanische analyses uitgevoerd door masterstudenten aan de KU Leuven.

Voor het derde en laatste aspect, de hydrologie, kan de vegetatie ons al het een en ander leren. Maar om een meer gedetailleerde reconstructie van de hydrologie te kunnen maken, wordt er ook gekeken naar testaat amoeben. Dit zijn micro-organismen die een schaaltje rond zich bouwen, dat zo stevig is dat het duizenden jaren na hun dood nog bewaard blijft in de bodem. Omdat elke soort een uniek schaaltje bouwt, kan men aan de hand van deze schaaltjes de soort bepalen. De grondwaterstand is de factor die bepaalt welke soorten er voorkomen in een gebied, wat toelaat door middel van een transferfunctie de soorten als het ware te vertalen naar grondwaterstanden. De toepassing van deze techniek op overstromingsvlakten is nieuw, en werd enkel nog maar getest in het kader van een masterthesis aan de KU Leuven (Ellen Jennen), waardoor er voorlopig slechts resultaten voorhanden zijn voor de Dijle (Figuur 2). Voor de Mombeek wordt er momenteel gewerkt aan een gelijkaardige analyse

Figuur 2. Reconstructie van de gemiddelde grondwatertafel (mean WTD) voor de Dijle vallei nabij Sint-Agatha-Rode, op basis van testaat amoeben (Jennen, 2018).

  • Meer weten? Contacteer Renske Hoevers: renske.hoevers@kuleuven.be